Het gebruik van anticonceptiva en abortiva lijkt bij de mensheid te horen. De morele ideeën hierover verschillen echter van tijd tot tijd en van cultuur tot cultuur. In het Westen zijn in de loop van de geschiedenis regelmatig pogingen gedaan om deze kennis te onderdrukken. Toch lijkt een deel ervan door middel van mondelinge overlevering tot in deze tijd bewaard gebleven. John Riddle schreef hier in 1997 een boek over: Eve’s Herbs. A history of contraception and abortion in the West. Hier volgt een beperkte samenvatting met een drietal voorbeelden van planten die werden –en/of worden- gebruikt.
Maaike van Kregten
Nederlands tijdschrift voor fytotherapie, 30e jaargang, nr. 4, 2017.
Lees hier het artikel, of download de pdf Eva’s kruiden artikel
Granaatappel en silphion
Er zijn talloze bronnen te vinden voor het gebruik van anticonceptiva en abortiva door de jaren heen. Oude westerse, Vedische en Chinese medische geschriften bevatten recepten voor geboortebeperking. Hieraan is te zien dat planten met die werking toen reeds bekend waren. De recepten bevatten weinig aanwijzingen over de praktische toepassing van de planten, wat volgens Riddle suggereert dat deze kennis mondeling werd overgebracht.
Historische demografische studies geven aan dat de premoderne mens met opzet de grootte van de familie reguleerde. Er zijn tevens teksten uit onder andere de Griekse en Romeinse oudheid over de grootte van steden in economisch verband, waarin vrouwen wordt aangeraden dan wel verboden anticonceptie te gebruiken of te aborteren, al naar gelang de behoefte aan groei van de stad. Woorden die daarin gebruikt worden zijn onder andere ‘medicijn’ en ‘anticonceptiva’.
Contraceptieve en abortieve planten zijn ook terug te vinden in mythen, op aardewerk en andere archeologische vondsten en zijn vaak duizenden jaren oud. Ze komen voor in combinatie met bepaalde goden en godinnen, voor wie de plant symbolisch was. Een voorbeeld hiervan is een Griekse mythe over de ontvoering van Persephone naar de onderwereld door Hades. Haar moeder Demeter, godin van de vruchtbaarheid van landbouw en gewassen, was ontroostbaar en stortte de wereld in een strenge winter. Persephone kreeg uiteindelijk toestemming om terug te keren naar de bovenwereld. En hoewel haar vader Zeus haar verboden had om iets te eten, at ze toch een paar granaatappelzaadjes die Hades haar aanbod in ruil voor haar terugkeer naar boven. Voor elke pit die ze had gegeten, moest ze een maand per jaar terugkeren naar Hades. Als mythen bepaalde opvattingen en overgeleverde kennis verwoorden, zou deze mythe onder andere kunnen betekenen dat granaatappel (Punica granatum L.) werd geassocieerd met tijdelijke onvruchtbaarheid. Deze vrucht is door verschillende volkeren gebruikt als een symbool voor of bij een afbeelding van een godin van de liefde. Het werd met tijdelijke onvruchtbaarheid ofwel anticonceptie geassocieerd.
Deze plant komt ook voor in medische teksten van Hippocrates, Soranus, Dioscorides en Aetius. Zij schreven de zaden en schil voor ter anticonceptie. Deze toepassing van granaatappel wordt het meeste genoemd in klassieke teksten, maar verdwijnt in de middeleeuwen. Dat is te zeggen: in Europa. In India, Oost-Afrika en de Pacifische gebieden wordt het nog steeds gebruikt. Modern onderzoek lijkt te laten zien dat granaatappel in bepaalde proefdiermodellen een anticonceptieve werking zou kunnen hebben. (Of dit in mensen ook zo werkt is echter nog maar de vraag – red.).
Een goed voorbeeld van informatie over het gebruik van planten via archeologische vondsten is dat van silphion of silphium (Ferula spp). Anekdotisch en medisch bewijs uit de klassieke oudheid vertelt ons dat silphion de eerste keuze was voor anticonceptie. Volgens Theophrastus ontdekten Griekse kolonisten in Kyrene (Cyrene), een stad in wat nu Libië heet, een plant die de stad rijkdom heeft gebracht. Kyrene nam daardoor silphion aan als symbool van de stad, wat onder andere te zien is op afbeeldingen van silphion op vazen en munten. Veel munten hebben een afbeelding van de plant naast een vrouw. Op een vier-drachme serie zit een vrouw met de plant aan haar voeten. Ze raakt met haar ene hand de plant aan wijst met de andere naar haar voortplantingsorganen.

Er was veel vraag naar silphion: de plant werd onder andere geëxporteerd naar Griekenland, Rome en Syrië. In de loop van de eeuwen werd silphion erg duur. De vraag ernaar werd groter, maar de voorraad werd kleiner. Het was een wilde plant, die zich moeilijk liet verbouwen. Pogingen om silphion elders te kweken mislukten. Aan het einde van de klassieke oudheid was de plant dan ook verdwenen. De laatste keer dat de plant werd genoemd, was in brieven uit de 4e eeuw.
In medische teksten komt silphion uiteraard voor: Soranus raadde vrouwen aan om het sap te drinken in een hoeveelheid ter grootte van een kikkererwt met water, eenmaal per maand. Hij gaf aan dat het conceptie voorkomt, maar ook ‘vernietigt wat er al is’. Dioscorides beschouwde het als contraceptivum en abortivum. Plinius de Oudere, die principieel tegen abortus was, gaf aan dat het de menstruatie reguleert.
Maar hoe kun je de effectiviteit van een uitgestorven plant bepalen? Dit kan door de plant te gebruiken waarmee men silphion verving als het niet verkrijgbaar was. In dit geval was dat duivelsdrek (Ferula assa-foetida L.). Modern onderzoek heeft inmiddels een anticonceptieve en abortieve werking laten zien van zowel duivelsdrek als van verschillende andere Ferula soorten. De een werkt sterker dan de ander, maar gezien hun effectiviteit wordt het aannemelijk waarom men silphion zo waardeerde.
Vervolging
Gedocumenteerd bewijs vanuit het perspectief van vrouwen is moeilijk te vinden in de klassieke oudheid en de middeleeuwen. Schrijven en lezen was meer voorbehouden aan mannen uit de hogere klassen. Vrouwen waren afhankelijk van mondeling overgebrachte kennis. Bovendien was het in de vroeg-moderne tijd gevaarlijk om geschreven teksten achter te laten, in verband met mogelijke heksenvervolgingen. Toch zijn er ook in de middeleeuwen onverwachte bronnen te vinden, namelijk de verslagen van de Inquisitie. Op 22 augustus 1320 in het dorp Montaillou in de Pyreneeën, werd Béatrice beschuldigd van kathaarse ketterij. Het verslag van de Inquisitie over haar verhoor vertelt over haar gebruik van anticonceptie in haar liefdesaffaire met de priester Pierre Clergue, met wie zij al negentien jaar het bed deelde. Een deel van het verslag is verloren gegaan, maar uit het deel dat bewaard is gebleven, kunnen we opmaken dat het ging om een pessarium ‘dat voorkomt dat een vrouw zwanger raakt’. Uit het verhaal van Béatrice wordt duidelijk dat zij op de hoogte was van planten met een anticonceptieve werking. Dit is belangrijk, omdat het aangeeft dat de gewone mens kennis had van dit soort planten en dat die dus niet alleen voorbehouden was aan een select gezelschap van bijvoorbeeld artsen. Opmerkelijk is dat Béatrice niet wist om welke plant het ging, maar de priester wel. Hij gaf het pessarium aan haar en wilde niet dat ze wist welke plant hij gebruikte, zodat ze niet met anderen zou slapen. Mannen hadden dus ook kennis van anticonceptie.
Wilde peen
Riddle stelt dat medicijnen werden gekozen op basis van mondelinge overlevering of volkskennis. Dit was op zijn beurt weer gebaseerd op cumulatieve ervaring en reputatie. Een voorbeeld hiervan zou Wilde peen (Daucus carota L.) kunnen zijn. Het is een plant die weinig genoemd wordt in oude geschriften, maar die vandaag de dag nog steeds in gebruik is. Bovendien is het een plant die op veel plekken ter wereld voorkomt. Wilde peen wordt nu nog steeds regelmatig gebruikt door vrouwen in India en op het platteland van de Appalachen (VS). Riddle maakt melding van andere vrouwen in de VS die het nog steeds, of weer opnieuw, gebruiken. Zijn theorie is dat deze kennis door de eeuwen heen mondeling is overgedragen, want hij acht het hoogst onwaarschijnlijk dat (zoveel) moderne vrouwen de oude teksten lezen. Riddle stelt dat het volkskennis of -geneeskunde was dat de plant (tijdelijke) onvruchtbaarheid veroorzaakte.
Hippocrates, Dioscorides, Scribonius, Largus en Marcellius empiricus kenden de Wilde peen en beschouwden het als een abortivum. Alleen Plinius de Oudere noemde het een emmenagogum (menstruatie-stimulerend middel). Van hem was bekend dat hij morele bezwaren had tegen contraceptie en abortus.
De zaden blijken inderdaad een sterk anticonceptivum indien oraal ingenomen vlak na de coïtus. In vivo testen met proefdieren laten zien dat het de implantatie interrumpeert: het bevruchte eitje zal niet kunnen innestelen of als dat toch al is gebeurd, wordt het afgestoten. Bij proefdieren is ook vastgesteld dat het de ovariële groei remt en de oestrische cyclus verstoort. Bepaalde aanwezige terpenen lijken de progesteronsynthese in zwangere dieren te blokkeren.
De definities van emmenagogum, contraceptivum en abortivum hangen samen met de kennis over bevruchting en hoe er werd (en wordt) gedacht over wanneer leven begint. Het kon en kan nog steeds voorkomen dat een vrouw haar verlate menstruatie opwekt met behulp van planten, zonder te weten dat ze zwanger is. Het morele denken over contraceptie en abortus kan veel verschillen per periode, per regio, per religie en per persoon. Kennis over deze planten kan onderdrukt zijn of anders omschreven zijn. Censuur en zelfcensuur zijn van alle tijden. Dit heeft gevolgen voor de omschrijving van de werking van planten. Bijvoorbeeld: Plinius de Oudere was tegen abortus en noemde alle planten die dit konden opwekken emmenagogen. ‘Veroorzaakt vloed’ of ‘onvruchtbaarheid’ zijn ook mogelijke omschrijvingen van dezelfde effecten. Het is dus mogelijk dat planten die in oude teksten te boek staan als emmenagoga, een anticonceptieve of een abortieve werking kunnen hebben, zeker wanneer er geen onderscheid gemaakt is tussen milde en sterke emmenagogen. Planten die ‘voor de vruchtbaarheid’ werden gebruikt, konden net zo goed die vruchtbaarheid voorkomen of een zwangerschap beëindigen. Uiteraard spelen meerdere factoren een rol, zoals bijvoorbeeld de keuze voor het onderdeel van de plant, de bereidingswijze en de dosering. Belangrijk hierbij is het feit dat al het moderne onderzoek is gedaan op proefdieren en dat veel van deze planten in de benodigde doseringen toxisch zijn.
Er is dus een heleboel kennis bewaard gebleven over plantaardige anticonceptie en abortus, alleen is deze mogelijk ‘gecodeerd’ in minder aanstootgevende bewoordingen. Modern onderzoek zou dit wellicht kunnen ontcijferen, om mogelijk een breder assortiment voorbehoedsmiddelen te creëren, die mogelijk minder bijwerkingen geven. Daarbij is het zeer belangrijk om niet af te gaan op vage omschrijvingen zoals ‘bevordert de vruchtbaarheid’, maar op het eigenlijke werkingsmechanisme van dit soort planten.
Referentie
Riddle, JM. Eve’s Herbs. A history of contraception and abortion in the West. Harvard University Press Cambridge/Massachusetts; 1998.